“Goede leerkrachten zijn essentieel om de kwaliteit van het taalonderwijs te verbeteren. Woorden zijn het fundament voor alles wat we doen in het dagelijkse leven. Het is heel relevant voor het ontwikkelen van begrip omdat je met woorden communiceert, kunt nadenken en kunt leren”, zegt Harald Weessies. Harald is een trainer bij Rezulto en taalspecialist. Hij is voornamelijk actief op het gebied van begrijpend lezen: “hoe help je kinderen tot begrip van teksten te komen. Het gaat niet alleen over lezen, maar ook over het luisteren naar voorgelezen teksten en ook instructies van leerkrachten. In dit artikel gaan we dieper in op enkele van Harald’s meest waardevolle tips voor effectief taalonderwijs.
- Leerkrachten moeten zich verdiepen in de kennisbasis en didactiek
Voor goed taalonderwijs geldt dat leerkrachten zich moeten verdiepen in de kennisbasis. Volgens Harald zijn we in Nederland wereldkampioen vakken scheiden: “we splitsen alles op in kleine onderdelen”. Leerkrachten zouden subdomeinen meer met elkaar kunnen verbinden, zoals bijvoorbeeld lezen en schrijven. Technisch lezen en spellen horen ook bij elkaar, maar worden heel geïsoleerd aangeboden. Zoek verbindingen en breng de domeinen met elkaar in verband. Bied alleen geïsoleerd aan, wat geïsoleerd aangeboden zou moeten worden.
Onder die kennisbasis valt ook dat leerkrachten zich bewust zijn van de verschillen tussen woorden. Het is belangrijk dat leerkrachten weten over welke woorden of zinsconstructies kinderen struikelen. Waar hebben ze nou moeite mee? Zijn dat inhoudswoorden, zelfstandige naamwoorden of zijn dat typische schooltaalconstructies, met vaak wat abstractere woorden en werkwoorden.
Het materiaal van LOGO helpt leerkrachten bij het selecteren van woorden die ze heel expliciet onder de aandacht kunnen brengen, dat vind ik wel relevant. Daarbij wordt er een onderscheid gemaakt tussen de basiswoordenschat voor peuters, groep 1 en groep 2; leeswoordenschat in groep 3; en de schooltaalwoorden constructies in groep 4 en groep 5. Harald hoopt: “doordat dat het zo duidelijk in het materiaal is opgebouwd, dat leerkrachten zich bewuster worden tussen de verschillen van woorden en waar kinderen over struikelen en in welk stadium bepaalde zinsconstructies struikelblokken zijn.
2. Bied woorden zowel expliciet als impliciet aan
LOGO is een expliciete en intentionele aanpak. Maar volgens Harald is het expliciet aanbieden van woorden aan kinderen maar een klein deel van de route die je moet volgen om kinderen te helpen. Je kunt bijvoorbeeld werken aan de schooltaalontwikkeling door woorden heel intentioneel en impliciet aan te bieden. De woorden uit het LOGO materiaal kun je ook weer meenemen naar de speelhoek, het moet zich niet beperken tot lesmomenten of vaste consolideermomenten. Ga ook in op vragen die kinderen zelf stellen, dat is heel incidenteel en impliciet, een kind komt iets tegen en wilt weten hoe heet dat. Verzamel bijvoorbeeld woorden die kinderen aandragen. Schrijf dit woord op en laat het woord later terugkomen om dit weer te verbinden aan andere woorden.
Het gaat om een houding om bewustwording bij leerkrachten van het belang van woorden, omdat taal altijd gepaard gaat met woorden, verschillen tussen woorden en welke woorden voor kinderen struikelblokken vormen.
3. Laat kinderen meer uitwisselen met elkaar
Een van de belangrijkste factoren voor het falen op school op de basisschool, is een gebrek aan woordenschat. En dat gaat niet alleen om losse woorden maar om het gebrek aan kennis van de wereld en onvoldoende aandacht aan interactie uitwisseling tussen kinderen. Interactie tussen kinderen stimuleren is ook een belangrijk deel van de route. Harald stelt: “wissel de samenstelling van de groepjes op school vaker dan wat leerkrachten normaal doen”. Dit zorgt voor veel variatie in interactie tussen kinderen.
4. Krijg inzicht in een thuissituatie van een kind op het gebied van taal
Harald is van mening dat we ons primair moeten richten op de taak die we hebben binnen de vier muren van de school. Maar hij vindt het wel belangrijk om inzicht te krijgen in het taalniveau bij een kind thuis. Waar komt een kind vandaan, wat is het opleidingsniveau van de ouders en wat is de kwaliteit van de taalbeheersing. Deze informatie geeft heel veel inzicht in de ontwikkeling van het kind. Sociaal-economische status, opleidingsniveau en kwaliteit van de taalbeheersing van de ouders zijn ontzettend bepalend. Dit heeft namelijk grote invloed op de taalvaardigheid op school. Kijk vervolgens goed naar de overeenkomsten en verschillen tussen kinderen binnen een klas en op grond daarvan kun je nadenken over hoe je de kinderen, die ten opzichte van andere kinderen een achterstand hebben, op een goede manier kunt ondersteunen.
5. Informeer ouders goed en geef ze advies
Je ziet veel scholen die de ouders willen onderwijzen en instrueren om ze een extra juf of meester te maken, maar onderwijzen is de taak van de school. Kinderen moeten zich thuis kunnen ontspannen en op een heel andere manier aan hun woordenschatontwikkeling werken. Harald zegt: “ik zou heel graag zien dat alle kinderen naar een voetbalvereniging of een andere sportvereniging, muziekclub gaan, om andere kinderen te ontmoeten”.
Wel is het verstandig om aan het begin van het schooljaar uit te leggen hoe het schooljaar gaat verlopen. Hoe ziet dat programma er dan uit? En hoe wordt er met LOGO gewerkt? Ik vind dat je heel goed moet uitleggen en moet laten zien wat er op school gebeurt. Op grond daarvan kunnen ouders vragen stellen. Ook zou je ouders een aantal adviezen kunnen meegeven:
- Vertel ouders dat ouders beter geen alfabetboekjes kunnen kopen voor hun kinderen, aangezien dit niet bijdraagt aan een betere lees- en spellingvaardigheid.
- Kijk samen televisie en praat met je kind over wat je op televisie ziet. Dus zeg niet: je mag geen tv kijken, maar ga er vaker naast zitten. Stel een vraag en ga het gesprek aan. Dat is wat laagdrempeliger.
- Vaak beheersen anderstalige ouders een andere taal beter dan het Nederlands. Er zijn moeders die in het Nederlands een voorleesboekjes aan hun kind proberen voor te lezen. Mijn advies is: doe dat niet. Lees datzelfde boekje voor in je moedertaal of in de taal die je het beste beheerst. Want kwaliteit van de taalbeheersing is veel belangrijker dan de soort taal die je beheerst. De taal die de ouders het beste beheersen, die moet gebruikt worden. De transfer vindt dan op school plaats.
6. Als je met LOGO werkt, houd het simpel
Leerkrachten zijn vaak creatieve geesten en ze organiseren graag en het zijn doeners. Met het LOGO materiaal is er een aanleiding om een fantastisch toneelstuk in elkaar te zetten, met een verkleedpartij en alles erop en eraan. En soms staat dit ook als aanwijzing op de leerkrachtkaart. Maar dat kan ertoe leiden dat het dan onduidelijk wordt om welke woorden het gaat. Want als je heel veel tijd steekt in het toneelstuk opvoeren, dan staan de doelwoorden vaak niet meer centraal. Onbewust gebruik je dan steeds meer taal waardoor kinderen eigenlijk overspoeld worden met veel meer taal dan wenselijk is.
Harald zegt: “Feedback die ik vaak geef op de uitvoering is dat het me niet gaat om wat ik zie, maar om wat ik hoor. Als ik mijn ogen dichtdoe, moet het voor mij kraakhelder zijn om welke woorden het gaat. Als ik het niet kan afleiden uit wat ik hoor, dan gaat er iets niet helemaal goed, want dat betekent dat de kinderen ook geen idee meer hebben”. Leerkrachten worden dus zo geïnspireerd door het materiaal, waardoor de invulling veel langduriger is, dan effectief is.
Succes zit niet in het eerste moment waarin je het aanbiedt. Het succes zit hem in het gebruiken van de aangeboden woorden gedurende de periode dat ze ook zichtbaar zijn in de klas. Zorg ervoor dat je zelf als leerkracht de woorden heel goed in beeld hebt.
7. Maak onderscheid tussen leesmoeilijkheden en onbekende woorden
Leesmoeilijkheden zijn woorden die moeilijk te lezen zijn omdat kinderen deze niet kunnen verklanken. Als je een woord niet kunt verklanken, dan kom je ook niet bij de betekenis. Er zijn ook woorden die kinderen wel goed kunnen verklanken, maar waarvan ze de betekenis niet kennen. Dit zijn voor hen onbekende woorden. Maak onderscheid tussen leesmoeilijkheden en onbekende woorden. En wees je ervan bewust dat het verlenen van een betekenis niet verloopt vanuit het zien van een woord of letters, maar doordat je in staat bent om die woorden te verklanken.
Zo begint het ook bij kleine kinderen. Die leren niet de betekenis van een woord omdat ze weten hoe je het woord ‘KIP’ moet schrijven, maar omdat ze weten dat die klank verwijst naar een beest met vleugels. Pas later leren ze dat de klanken ook tekens hebben. Daarom moet je kinderen ook veel voorlezen omdat je dan de leesmoeilijkheden wegneemt. Dan hoor je de juiste verklanking en dan blijft alleen over wat onbekend is.
8. De gouden tip als het gaat om LOGO: gebruik de handleiding
Gebruik de handleiding, gebruik de leerkrachtkaart en doe het zoals het opgeschreven is. Maak het jezelf niet te moeilijk. De achtergrond daarvan is, dat als je dat doet, je meer grip krijgt op wat je aan het doen bent. Dus doe dit niet gedachteloos, maar reflecteer op de vraag; Snap ik waarom dit zo is opgeschreven? Want het doel is niet leren werken met een methodiek, maar jij moet grip krijgen op hoe de woordenschatontwikkeling van kinderen werkt en hoe LOGO daar een bijdrage aan kan leveren.
Wil je nog meer tips? Lees dan het interview met trainer Ilse.