Dirkje van den Nulft benadrukt het belang van het aanbieden van onbekende, belangrijke woorden die voorkomen in lesinhouden. “We weten één ding zeker; een kind haakt af als het te vaak geconfronteerd wordt met activiteiten, teksten en opdrachten die het niet begrijpt. Voldoende woordkennis speelt daarbij een cruciale rol.” Andersom geldt dat kinderen die met voldoende woordkennis een tekst of activiteit in gaan juist sneller en meer leren. “Als leerlingen een lesinhoud voldoende begrijpen, pikken ze op een natuurlijke en vanzelfsprekende manier weer nieuwe woorden uit die lesinhoud op.”

Dirkje is medeoprichter van Rezulto, medeauteur van MwidW en LOGO3000 en ontwikkelaar van Wereld voor Woorden. Momenteel is zij bezig met het ontwikkelen van LOGO-groep 6/7/8. Voor dat digitale interactieve programma koppelt ze algemene schooltaalwoorden, inclusief signaalwoorden, aan tekstbegrip.


Hoe meer woorden je kent, hoe meer kennis je van de wereld hebt

“Het interessante aan woordenschat is dat het niet alleen draait om de communicatieve ontwikkeling maar dat het ook gaat om conceptuele ontwikkeling.” Dirkje legt uit dat elk woord dat een kind leert, bijdraagt aan meer kennis over de wereld of meer taalbegrip. “Een woord is ook een klein brokje kennis: taalkennis of conceptuele kennis. Vanuit dit gegeven kun je bedenken dat hoe meer woorden een kind kent en hoe beter ze onderling verbonden zijn (netwerkopbouw), hoe meer kennis het kind van de wereld heeft.”

Vanuit het idee van netwerkopbouw zijn de woordwebben ontstaan. Woorden worden in relatie met elkaar aangeboden en hangen zichtbaar in de klas: klaar voor herhaling zodat leerlingen zich de woorden eigen kunnen maken.


De leerkracht als cruciale factor: drie adviezen 

“Het begint allemaal met de mindset dat leerlingen nieuwe woorden nodig hebben om een stap verder te komen,” zegt Dirkje. De leerkracht is daarin cruciaal omdat hij of zij de leerlingen kent en bovendien de knowhow en vaardigheden heeft om de (woord-)kennis van kinderen te vergroten. “Als leerkracht wil je vooraf de weg vrijmaken zodat kinderen met voldoende voorkennis en betrokkenheid een tekst of activiteit in gaan. Op deze manier krijgen leerlingen de kans om zélf de volgende stap te zetten en vindt er continue een natuurlijke wisselwerking plaats tussen expliciet en impliciet leren.”

1. Selecteer woorden die kinderen nodig hebben

“Als leerkracht heb je niet de tijd om je leerlingen alle woorden aan te bieden die ze niet kennen. Maar dat hoeft ook niet, want kinderen pikken de meeste woorden zelf op uit gesproken en geschreven teksten,” zegt Dirkje. “Een voorwaarde is wel dat leerlingen de activiteit die ze gaan doen of de tekst die ze gaan lezen, globaal begrijpen. Dus selecteer woorden waarmee je de kans vergroot dat kinderen de les kunnen begrijpen. Het gaat hierbij niet alleen om inhoudswoorden maar om alle type woorden die bijdragen aan een goed begrip van de lesinhoud.

2. Reserveer tijd om woorden interactief te verwerken

Wanneer leerlingen kennismaken met een nieuw woord, is het belangrijk dat ze ook de tijd krijgen hier zelf mee aan de slag te gaan. Schep hier gelegenheid voor. Dirkje geeft een simpele tip: “Als je een woordenschatinstructie geeft van 2 of 3 minuten, geef je meteen daarna de kinderen de dubbele spreektijd om de woorden interactief te verwerken, in dit geval dus respectievelijk 4 of 6 minuten.”

3. Maak ruimte voor gevarieerde en gespreide herhaling

“Bied als leerkracht ruimte voor gevarieerde herhaling. Zo kun je de aangeboden woorden koppelen aan bestaande kennis, bijvoorbeeld met taal-denk vragen ”, zegt Dirkje. Doe daarnaast ook korte, vrolijke consolideerspelletjes die je tevens inzet als energizers, Als leerkracht neem je daarnaast de woorden mee in je eigen taalgebruik en ontwikkel je een antenne om aangeboden woorden te koppelen aan de lesinhouden. ‘Consolideer woorden dus met verschillende werkvormen, in verschillende contexten. Zo werk je aan het verbreden en verdiepen van de woordkennis van kinderen.”

“Consolideer niet eenmalig maar spreid het herhalen door de tijd heen. Na de woorden te hebben aangeboden herhaal je ze bijvoorbeeld de volgende dag, vervolgens drie dagen later, dan nogmaals na zes dagen, en twee weken later nog een keer. Dat hoeft zoals gezegd niet altijd uitgebreid; je kunt even terugkomen op een woord door het bijvoorbeeld te koppelen aan de actuele lesinhoud. Als je aangeboden woorden gevarieerd aanbiedt én de herhaling spreidt, vergroot je de kans dat kinderen de woorden op lange termijn onthouden.


Tot slot

Samenvattend geeft Dirkje aan dat woordenschat het fundament is voor de communicatieve ontwikkeling van leerlingen – luisteren, spreken, lezen en schrijven – én voor hun cognitieve
ontwikkeling: kennis en denken. Ze benadrukt de rol van de leerkracht als essentiële factor in het vergroten van de woordenschat van kinderen.

Kortom, woorden vormen de bouwstenen voor het begrijpen en leren van schoolse inhouden en het communiceren daarover; woordenschatverwerving verdient daarom van de leerkracht
de noodzakelijke aandacht en zorg in het onderwijsleerproces.

Lees verder