Breng variatie en plezier aan in woordenschatonderwijs met de werkvormen van onze trainer Marieke Boers. Naast ervaring als trainer bij Rezulto heeft Marieke haar eigen taaladviesbureau en werkt ze veel met volwassen taalleerders met Nederlands als tweede taal. Marieke ontvangt direct feedback van haar cursisten. Ze hoort waar haar cursisten veel van leren en welke oefeningen goed werken om woorden te laten beklijven. Ze deelt haar inzichten met ons om andere leerkrachten verder te helpen en te inspireren met simpele en gevarieerde werkvormen.
Wat is een coöperatieve werkvorm?
In haar lessen maakt Marieke veel gebruik van coöperatieve werkvormen om de woordenschat van haar cursisten te versterken. Met coöperatieve werkvormen wordt bedoeld dat er wordt gewerkt vanuit het GIPS-principe (Kagan), zodat de woorden gaan beklijven en alle kinderen leren. GIPS staat voor de uitgangspunten: Gelijke deelname, Individuele aanspreekbaarheid, Positieve wederzijdse afhankelijkheid en Simultane interactie. Een aanrader vindt Marieke het in 2020 verschenen boek van Bazalt met 59 voorbeelden van coöperatieve werkvormen (Bazalt, educatieve uitgaven 2020).
Een vaak voorkomend misverstand is dat leerkrachten denken dat leerlingen de woorden gelijk moeten zeggen, maar er moet juist gestart worden met passieve opdrachten. Het gaat hier dan om de betekenis van het woord, deze stap wordt vaak te snel overgeslagen. Pas als de taalleerders de woorden begrijpen, ga je over op actieve opdrachten, waarin ze de woorden actief gaan uitspreken of opschrijven. Woorden met de juiste klemtoon laten nazeggen kan overigens wel meteen na de semantisering door de leerkracht. Ook de klemtoon/uitspraak van een woord moet geleerd worden en is belangrijk voor verstaanbaarheid.
Marieke gelooft sterk in het belang van beweging en het gebruik van woorden binnen waardevolle contexten. “Het gaat om kennis van woorden en betekenissen, maar vooral ook om het gebruik van woorden in passende contexten.” zegt ze. “Het inzetten van fysieke activiteiten, zoals gaan staan, zitten en rondlopen, werkt ontzettend goed.”
5 Praktische voorbeelden van krachtige werkvormen
1. Stijgen en dalen
Een concreet voorbeeld van een passieve werkvorm die Marieke vaak gebruikt, heet ‘stijgen en dalen’. Na het helder aanbieden en semantiseren van de woorden, moeten de kinderen of cursisten in actie komen.
Dit is een werkvorm waarbij alle leerlingen, bijvoorbeeld rondom het onderwerp jezelf wassen, iets in hun handen krijgen. Dit kan een kaartje zijn met een afbeelding van een voorwerp, of een echt voorwerp. Dit is bijvoorbeeld een kam, een washand, een stuk zeep, een shampoo etcetera. De leerkracht zegt vervolgens: ga staan als jij de shampoo in je handen hebt. Dit doe je 2 of 3 keer met je leerlingen en dan wisselt iedereen van voorwerp of van kaartje. De opdracht begint dan weer opnieuw.
De leerlingen hoeven dus de woorden niet zelf te gebruiken. Dit is een hele mooie manier om woorden te herhalen, op een passieve manier. En weet je het woord niet meer, dan kun je ook spieken bij je buurman/vrouw die toevallig hetzelfde voorwerp/kaartje heeft.
2. Middelpunt
Een ander concreet voorbeeld van een coöperatieve werkvorm is genaamd ‘middelpunt’., geschikt voor de middenbouw. Na het helder aanbieden, semantiseren en passief herhalen van de woorden deel je de groep in kleine groepjes van 4 kinderen op. Elk groepje heeft 5 witte vellen papier en op ieder vel staat een uniek eerder geleerd woord.
Elk kind heeft een vel met een woord en in het middelpunt ligt ook een vel met een woord. De leerling maakt vervolgens een zin met het woord op zijn/haar vel, als ze de zin af hebben, dan wisselt diegene van vel met het middelpunt enzovoort. Leerlingen krijgen op een gegeven moment een papier waarop zinnen staan die hun teamgenoten al hebben gemaakt. Hier hebben ze steun aan, want soms weten ze de betekenis van een woord niet meer en dan kunnen ze kijken wat hun teamgenoten eerder hebben gedaan of ze pakken een ander vel. Hierdoor is het een heel veilige werkvorm en hoeft niemand te weten dat jij een woord niet wist.
Als leerkracht loop je rond en kijk je: hoe gebruiken ze die woorden in een context? Je zult merken dat de woorden soms net niet helemaal goed worden gebruikt en dan kun je die voorbeelden weer gebruiken om te bespreken. Dit bevordert niet alleen het gebruik van de woorden, maar ook het begrip van hun betekenis in verschillende contexten.
3. Waar of niet waar
Een andere werkvorm die Marieke vaak met haar cursisten gebruikt is ‘waar of niet waar’. Deze oefening kost geen voorbereidingstijd! Je bedenkt spontaan een context bij de te leren woorden en speelt een klein toneelstukje.
Een voorbeeld bij het woord “weigeren”: de leerkracht loopt naar de deur en blijft met zijn/haar rug naar de leerlingen staan: “ Ik weiger jullie les te geven”. De kinderen kunnen dan gaan staan (het woordgebruik klopt met de situatie) of zitten (het woordgebruik klopt niet met de situatie) om aan te geven of het waar of niet waar is. In dit voorbeeld klopt het, dus de kinderen moeten gaan staan. Uiteraard hoort er vervolgens een uitleg bij. Op deze manier kun je snel heel veel woorden in een waardevolle context aanbieden.
4. Ik-ook-groepen
Een van de werkvormen die Marieke graag toepast in haar cursussen heet ‘Ik-ook-groepen’. Om een concreet voorbeeld te geven, gebruiken we de woorden de winter, de herfst, de lente en de zomer uit het cluster: de seizoenen, van LOGO.
Je hebt de woorden die bij het cluster horen aan de kinderen aangeboden, behandeld en herhaald. Je stelt de vraag in de klas: “welk seizoen vind jij het fijnst?”. Je geeft de kinderen ruime denktijd voordat ze mogen reageren, zodat alle kinderen aan het denken worden gezet. Laat de kinderen bedenken waarom ze dit seizoen het fijnst vinden en wat ze zo fijn vinden aan dat seizoen. Vervolgens mogen de kinderen rondlopen in de klas. En gaan ze met hun hand omhoog lopen, dat betekent eigenlijk: ik ben beschikbaar voor een klasgenoot. Klasgenoot gevonden? High five en arm omlaag! Dan samen praten over de opdracht. Vinden de kinderen beiden een ander seizoen het fijnst? Arm weer omhoog en zoeken naar een nieuwe partner! Ze zoeken net zolang door totdat ze een een klasgenoot vinden die hetzelfde seizoen fijn vindt, bijvoorbeeld de herfst.
Als ze een partner hebben gevonden, geven ze elkaar de hand en vormen ze een tweetal. Ze gaan dan samen op zoek naar een nieuwe klasgenoot om aan te haken. Ook deze klasgenoot heeft herfst als favoriete seizoen. Als iemand dan bijvoorbeeld de zomer fijn vindt, dan hoort diegene niet in het ik-ook-groepje, en dan zoek je weer door. Zo ontstaan er een aantal groepjes van verschillende groottes en met verschillende voorkeuren.
Deel de groepen vervolgens op in tweetallen en laat ze met elkaar praten over waarom dat hun favoriete seizoen is. En dan wordt het heel kort klassikaal uitgewisseld, zodat alle aangeboden woorden nog één keertje langskomen. Voorkom dat het te lang duurt en dat alle aangeboden woorden vaker dan één keer worden herhaald, om het tempo in de les te houden.
Tijdens de werkvorm loop je als leerkracht rond en observeer je welke kinderen bepaalde woorden nog niet goed snappen. Deze werkvorm is op veel verschillende onderwerpen toe te passen: bijvoorbeeld over ontbijt, over sport, huisdieren, familie, etcetera.
5. Tweegesprek
De laatste en een leuke activerende werkvorm is een ‘tweegesprek’. Om de werkvorm praktisch uit te leggen gebruiken we het cluster: het lichaam als voorbeeld. Kinderen moeten in tweetallen om de beurt een woord noemen dat bij het lichaam hoort. Hierin is het om-de-beurt-principe belangrijk vanwege de gelijke deelname. Ze leggen eventueel aan elkaar uit welke woorden ze precies bedoelen en ze zoeken er indien mogelijk een plaatje bij. Welk tweetal heeft de meeste woorden?
Optionele verdieping voor het tweegesprek
Nu gaan ze de woorden die ze hebben opgesomd in groepjes verdelen. Dat doen ze vanuit de vraag: welke woorden horen bij elkaar? Dit is een sterke variatie omdat de kinderen zelf een link tussen de woorden moeten leggen en moeten nadenken over de verbinding.
Dus bijvoorbeeld de lip, de neus en het oog horen bij elkaar omdat het op je hoofd zit. De vingers, de nagels, de polsen, de hand en de elleboog horen bij elkaar omdat ze allemaal aan je arm zitten. Alles is goed, als de kinderen maar kunnen aangeven waarom de woorden bij elkaar horen.
Zo kun je checken of de clusters en de verbinding tussen de woorden helder is. Bij eten kun je de muesli, de yoghurt, de melk, de thee en het beschuit verbinden onder het groepje ontbijt. Andere woorden gaan over avondeten zoals de aardappelen en de groenten. Je kunt ook een indeling maken op gebied van zuivel of vegetarisch en ga zo maar door.
Dit zijn een aantal simpele en leuke werkvormen met wederkerige afhankelijkheid. Werkvormen, waarbij leerlingen elkaar nodig hebben om tot het juiste antwoord te komen, bevorderen niet alleen het leren, maar maken het ook leuk. Breng variatie in in het woordleren en vermijd schoolse herhalingen als: ‘wat is dit?’, of ‘wat is dat?’. Breng plezier in het woordleren, werk met bewegingsactiviteiten en denk aan GIPS om ervoor te zorgen dat iedereen leert! Nog meer inspiratie voor consolideeractiviteiten, lees hier het artikel van Marije en Veronique!
Literatuurtip:
Coöperatieve werkvormen voor elke groep en ieder vak (Bazalt, educatieve uitgaven 2020)