Met woorden in de weer is een woordenschataanpak die op veel scholen wordt ingezet om het taal- en woordenschatonderwijs te verbeteren. De aanpak beoogt de woordkennis van alle leerlingen op school te verbreden en te verdiepen. Om dit te bereiken richt de aanpak zich op aanscherping van de leerkrachtvaardigheden. Het gaat over functioneel onderwijs geven en leerlingen de instrumenten geven, namelijk woorden, om mee te kunnen doen in dat functionele onderwijs.
Over deze aanpak spraken we met Bas van Eerd, een trainer van Met woorden in de weer. Hij deelt praktische tips over hoe je de juiste woorden selecteert om aan te bieden in de klas, hij licht drie effectieve didactieken toe voor het uitleggen van nieuwe woorden en hij geeft inzicht in hoe je Met woorden in de weer gedurende de dag integreert in je lesdag.
Leerkrachten in het basisonderwijs gebruiken vaak verschillende methoden en materialen voor taal, wereldoriëntatie en rekenen. Voor effectief onderwijs is het essentieel dat zij de vaardigheden ontwikkelen om kritisch naar deze materialen te kijken, zodat ze kunnen bepalen welke woorden belangrijk zijn voor hun leerlingen en welke minder relevant. Bas wijst erop dat leerkrachten zich bewust moeten zijn van de uitdagingen die leerlingen tijdens de lessen tegenkomen. “Door doelbewust aandacht te besteden aan bepaalde woorden en anderen te negeren, kunnen leerkrachten hun lessen effectiever maken”, vertelt Bas. Het doel is dat elke leerling de kans krijgt om mee te doen, ongeacht zijn niveau. Hij benoemt dat het ontwikkelen van deze vaardigheden leerkrachten in staat stelt om goed onderbouwde keuzes te maken over welk aanbod zij willen geven.
Drie criteria waarom je een specifiek woord kiest om aan te bieden
Het maken van goed onderbouwde keuzes, doe je volgens de aanpak van Met woorden in de weer aan de hand van drie criteria. We bespraken de drie criteria met Bas:
- Nuttig: Allereerst is het van belang dat een woord nuttig is voor het begrijpen van de strekking van de tekst of de context van de les. Dit betekent dat leerlingen de basisconcepten moeten begrijpen om effectief met de lesstof aan de slag te kunnen.
- Frequentie: Ten tweede speelt frequentie een rol: woorden die vaak voorkomen in het dagelijks leven of op school zijn waardevol om te leren.
- Algemene schooltaal: Tot slot zijn woorden die behoren tot de algemene schooltaal belangrijk omdat deze vaak moeilijk zijn voor leerlingen en in schriftelijke teksten vaker voorkomen dan in mondelinge communicatie. Wanneer woorden aan een of meer van deze criteria voldoen, moeten leerkrachten overwegen deze woorden opnemen in hun woordenschataanbod.
Drie didactieken in het woordenschatonderwijs voor het uitleggen van woorden
- Contextroute: Leerlingen worden vaak blootgesteld aan woorden die moeilijk uit te leggen zijn, zoals ‘eigenlijk’ of ‘althans.’ Door deze functiewoorden regelmatig in betekenisvolle contexten te gebruiken, leren ze de betekenis.
- Supersnelle route: Deze route wordt gebruikt als leerlingen het concept achter een woord al begrijpen, maar het label nog niet kennen. Synoniemen helpen hier, bijvoorbeeld door uit te leggen dat ‘wellicht’ hetzelfde betekent als ‘misschien’, maar ook een duidelijk plaatje laten zien of het voordoen en benoemen van een handeling valt binnen deze route.
- Snelle route: Als leerlingen het concept nog niet, of nog niet goed genoeg kennen, biedt de leerkracht uitgebreide uitleg over het woord, waardoor de woordkennis wordt verdiept. Bijvoorbeeld als leerlingen nog nooit van het woord ‘lava’ hebben gehoord, dan geef je een uitgebreidere uitleg over lava.
Het verwerken van Met woorden in de weer in je lesdag
Met woorden in de weer is niet iets wat je op je lesrooster zet, maar een vaardigheid die je de hele dag door intentioneel toepast. In de ideale situatie identificeer je tijdens de lesvoorbereiding onbekende woorden voor je leerlingen. Met behulp van de criteria nut, frequentie en schooltaal maak je als leraar een bewuste keuze over welke woorden belangrijk zijn om aan te bieden. Afhankelijk van het type uitleg – de context-, supersnelle of snelle route – bepaal je de benodigde tijd voor uitleg.
Aan het begin van de dag of voorafgaand aan bijvoorbeeld de geschiedenisles of het voorlezen van een prentenboek leg je dan het woord of de woorden uit, dit duurt maximaal 2 minuten. Ongeacht welke route je kiest, benadrukt Bas: “Eén keer horen is geen keer horen”. Het is cruciaal om de woorden consequent te herhalen, bijvoorbeeld in een spelvorm of in jouw eigen taalgebruik. En niet alleen dat ene woord of die twee woorden die je vandaag hebt uitgelegd, maar ook de woorden die je afgelopen tijd hebt uitgelegd. Deze woorden staan op een woordmuur die voor iedereen zichtbaar en leesbaar is. De woorden moeten immers continu terugkomen in je taalgebruik of consolideeractiviteiten. Als je merkt dat de woorden beklijven, gaan ze van de muur af en is er weer ruimte voor nieuwe woorden. In je dag zul je dus ruimte moeten maken om een aantal minuten jouw gekozen woordenschataanbod te consolideren. Dit hoeft niet veel tijd te kosten, maar vraagt wel om aandacht gedurende de hele lesdag.
De Met woorden in de weer-training gaat dieper op deze onderwerpen in en geven leerkrachten de handvatten om zich deze vaardigheden eigen te maken. Kijk hier voor meer informatie over de Met woorden in de weer-training.