Beste lezer,
Hopelijk heb je de lesideeën uit de vorige rubriek gelezen en ben je er vol enthousiasme mee aan de slag gegaan in de klas! Ik hoop ook dat je door het lezen van deze rubrieken inspiratie krijgt en zelf probeert om LOGO-clusters te koppelen aan actuele onderwerpen. Bij het materiaal van LOGO is het van belang om creatief te blijven en ruimdenkend met het materiaal om te gaan. Durf met LOGO te spelen en denk ‘out of the box’.
Deze maand staan de volgende actuele thema’s centraal: De Kinderboekenweek en Halloween. Natuurlijk kun je LOGO-clusters aanbieden die specifieke doelwoorden bevatten die bij deze thema’s passen. Zoals bijvoorbeeld een cluster over soorten boeken (Groep 2 herfst: cluster 4), of een cluster over eng en monsters (Groep 1 lente: cluster 20).
Maar door ‘out of the box’ te denken en juist de minder ‘voor de hand liggende’ clusters te kiezen, kunnen ook niet specifiek thematische woorden natuurlijkerwijs aan de orde komen. Je kunt dan van daaruit meteen een (leer)lijntje doortrekken naar nog meer andere clusters, zoals jullie bij de lesideeën over de Kinderboekenweek en Halloween kunnen zien (zie hieronder aansluitend).
Op die manier kun je alle woorden binnen de thema’s inpassen, en ook de abstractere of minder ‘goed te koppelen’ woorden aanbieden. Je benut dan alle kansen wanneer die zich voordoen. Wanneer je aansluit bij de actualiteit en bij wat er speelt, zijn woorden veel betekenisvoller en zullen ze uiteindelijk ook beter onthouden worden door jouw leerlingen!
Veel succes en plezier!
Linda Meijer
In deze rubriek staan de actuele onderwerpen Kinderboekenweek en Halloween centraal. Hieronder vind je de LOGO-clusters per groep die gebruikt worden:
Groep 1 | Groep 2 | Groep 3 |
2 oktober t/m 13 oktober: Kinderboekenweek | ||
Cluster 6 (Lente): ongeveer, precies. | Cluster 19 (Herfst): De kant, de voorkant, de achterkant, de zijkant | Cluster 114 (Groen): loeren, je ogen uitkijken, speuren |
Aansluitend: Cluster 28 (Winter): hoeveel, tellen, zoveel. | Aansluitend: Cluster 26 (Herfst): oppakken, bedekken, omkeren, bijzetten, doorgeven. | |
28 oktober: Halloween | ||
Cluster 5 (Lente): de maat, het past, strak, wijd. | Cluster 24 (Herfst): omheen – onderdoor – dwars door | Cluster 85 (Groen): de fantasie, onecht. |
Aansluitend: Cluster 15 (Lente): de verkleedkleren, het masker, je verkleden. |
Dit jaar vindt de Kinderboekenweek plaats van 2 oktober t/m 13 oktober, met als thema ‘Lekker eigenwijs’. Tijdens de Kinderboekenweek zul je in de klas veel boeken gebruiken, laten zien en voorlezen. Hoeveel dat er zijn kun je ongeveer of precies bekijken (zie lesidee groep 1). Je kunt van een boek de voorkant, zijkant en achterkant bekijken (zie lesidee groep 2) of je kunt samen met de kinderen je ogen uitkijken bij mooie platen (lesidee groep 3).
Hier ook nog een aantal boekentips die je tijdens de lesactiviteiten kunt gebruiken:
Boekentips groep 1 en 2 ‘Lekker eigenwijs’:
- Het eigenwijze ei – Milja Paagman
- Zelf doen! Zegt Kleine Ezel – Rindert Kromhout, Annemarie van Haeringen
- De vierling op de vensterbank – Noëlle Smit, Erik van Os & Elle van Lieshout
- Van stronteigenwijs tot lekker dwars – Marianne Busser & Ron Schröder
- Ik ben Pippi niet! – Yvonne Jagtenberg
Boekentips lesidee groep 3:
- Waar is Wally? – Martin Handford
- OOZ – Milja Paagman
- De boeken van Charlotte Dematons (Alfabet, De gele ballon, Nederland).
Lesidee Kinderboekenweek – groep 1, cluster 6 (lente)
Ongeveer, precies
- Leg een aantal (minstens 5 verschillende) prentenboeken op tafel.
- Gebruik de leerkrachtkaart. Benoem tijdens de voorbewerking dat de Kinderboekenweek is gestart. Vertel dat dit een speciale week is waarin alle kinderen op school extra mooie en leuke boeken mogen lezen en juf/meester extra veel voorleest. Ook doen we met de Kinderboekenweek extra spelletjes en bijvoorbeeld knutselwerkjes over de boeken.
Voer vervolgens het voorbewerken en semantiseren uit zoals aangegeven op de leerkrachtkaart en pas het script aan. Gebruik in plaats van knikkers de boeken. - Tijdens de interactieve verwerking pak je er nog een aantal boeken bij. Laat één van de kinderen vertellen hoeveel het er zijn.
- Tel de boeken en benoem of het helemaal goed (precies xx boeken) is, of ongeveer.
- Herhaal dit een paar keer.
- Dit kun je bijvoorbeeld ook doen voor het aantal bladzijden (wel van een kort (prenten)boek). Hoeveel bladzijden heeft het boek denk je ongeveer? Wie kan er tellen hoeveel bladzijdes dat precies zijn?
Je kunt ook vragen stellen als: - Hoeveel boeken zijn ongeveer/precies blauw/groen etc.
- Hoeveel boeken hebben plaatjes? Hoeveel zijn dat er ongeveer/precies?
- Hoeveel boeken hebben een dier op de voorkant? Hoeveel zijn dat er ongeveer/precies?
- Etc.
Aansluitend: Als je de voorbewerking en semantisering van Groep 1 Winter cluster 28 ook behandelt, kun je de woorden van dat cluster aanhaken: hoeveel, tellen & zoveel.
-
- Hoeveel boeken zijn er?
- Tellen hoeveel boeken er zijn.
- Zoveel zijn het er.
- Tijdens het consolideren en controleren gaan jullie op het schoolplein of in de speelzaal een spel spelen. Hierbij blijft er om de beurt steeds één kind bij jou staan en gaat de rest van de kinderen op een rij staan. Zij lopen steeds naar de overkant wanneer jij een vraag hebt gesteld. Van tevoren stel je de vraag eerst aan het kind dat bij jou staat. Hij/zij mag zeggen (schatten) hoeveel kinderen hij/zij denkt dat er naar de andere kant gaan lopen. Bijvoorbeeld: hoeveel meisjes zijn er ongeveer in de klas? (Het kind dat bij jou staat zegt hoeveel hij/zij ongeveer denkt). Hierna stel je de vraag aan de hele groep (als je een meisje bent loop je naar de overkant) en gaan de kinderen die het betreft naar de overkant lopen. Het kind dat bij jou staat gaat vervolgens precies tellen hoeveel kinderen er naar de overkant zijn gelopen. Hoeveel zijn dit er? Vervolgens komt er een nieuw kind bij jou staan en wordt er weer een nieuwe vraag gesteld.
- Voorbeelden van vragen die je kunt stellen:
- Alle meisjes/jongens gaan naar de overkant;
- Als je schoenen aan hebt met veters/klittenband ga je naar de overkant;
- Als je bruin/blond/zwart/rood haar hebt ga je naar de overkant.
- Etc.
Je kunt de vragen ook meer richten op de Kinderboekenweek:
-
- Als je wel eens naar de bibliotheek gaat om een boek te lenen ga je naar de overkant;
- Als je tijdens het speelwerken graag voor de leeshoek kiest ga je naar de overkant;
- Als mama of papa voor het slapengaan een boek voorleest ga je naar de overkant;
- Als je van boeken met dieren houdt ga je naar de overkant;
- Als je voorlezen in de klas leuk vindt ga je naar de overkant;
- Etc.
De rest van de leerkrachtkaart kan naar eigen inzicht verder uitgevoerd worden.
Lesidee Kinderboekenweek – groep 2, cluster 19 (herfst)
De kant, de voorkant, de achterkant, de zijkant
- Voorbereiding: Leg een aantal verschillende boeken klaar. Dit kunnen de Kinderboekenweektitels zijn die hiervoor genoemd zijn.
- Gebruik de leerkrachtkaart. Voer het voorbewerken en semantiseren uit zoals beschreven. Pas het verhaaltje zo aan dat het over een boek gaat. Dus benoem de voorkant, achterkant en zijkant van het boek.
- Je kunt de bestaande interactieve verwerking zo aanpassen dat deze aansluit bij de Kinderboekenweek. Stel bijvoorbeeld de volgende vragen:
- Welke kant van het boek vind je het mooist?
- Wat staat er op de voorkant van een boek?
- Wat staat er op de achterkant van een boek?
- En de zijkant? Waarom staat hier tekst?
- Welke kant heb je nodig om te weten waar het boek over gaat?
- Etc.
- Tijdens het consolideren en controleren leg je verschillende boeken op tafel. Je stelt de kinderen verschillende vragen, bijvoorbeeld:
- Wijs de voorkant van het rode boek aan;
- Wijs de achterkant van het boek met het ei aan;
- Wijs de zijkant van het dikste boek aan;
- Etc.
Aansluitend: Als je de voorbewerking en semantisering van Groep 2 Herfst cluster 26 ook behandelt, kun je de woorden van dat cluster aanhaken: oppakken, bedekken, omkeren, bijzetten.
- Tijdens de interactieve verwerking kun je met dit cluster ook nog andere opdrachten geven:
- Pak het boek op;
- Bedek het boek met de theedoek;
- Keer het boek om;
- Zet er een boek bij;
- Geef het boek door;
- Etc.
- De opdracht kan ook omgedraaid worden door ergens naar te wijzen terwijl de kinderen benoemen of dit de voor-, achter- of zijkant is.
- Je kunt de kinderen ook in tweetallen elkaar de voorkant, achterkant en zijkant laten aanwijzen of de opdrachten uitvoeren met bijvoorbeeld bedekken en oppakken. Ieder tweetal heeft een boek en om de beurt stellen ze elkaar vragen en wijzen ze aan. Na een paar keer kunnen de boeken tussen de tweetallen gewisseld worden.
- De rest van de leerkrachtkaart kan naar eigen inzicht verder uitgevoerd worden.
Lesidee Kinderboekenweek – groep 3, cluster 114 (groen)
Loeren, speuren, je ogen uitkijken.
- Voorbereiding: zorg dat je een aantal zoekboeken en prentenboeken of boeken met mooie illustraties hebt. Als je geen zoekboeken hebt kun je het woord speuren ook aanbieden: kinderen moeten speuren naar een detail dat op het plaatje in een boek staat.
- Gebruik de leerkrachtkaarten en voer het voorbewerken en semantiseren uit zoals beschreven. Voeg ook nog wat toe: Pak bijvoorbeeld het boek Waar is Wally? en vertel dat dit een speciaal boek is. Namelijk een boek waarin je goed moet speuren om Wally en zijn vriendjes te vinden (beeld uit hoe je eruitziet als je speurt). Laat ook het prentenboek zien en zeg: ‘Wauw, moet je zien wat een mooie tekeningen! Ik kijk mijn ogen uit!’ (beeld uit hoe het eruitziet als je je ogen uitkijkt). Vertel ook dat je over je boek heen kunt loeren als je even wil kijken of de andere kinderen in de klas nog wel aan het lezen zijn (beeld uit hoe je eruitziet als je loert).
- Tijdens de interactieve verwerking kun je het volgende met de kinderen doen:
- Laat de kinderen uitbeelden hoe je moet loeren, speuren, je ogen uitkijken;
- Kennen de kinderen nog meer boeken waarin zij hun ogen uitkijken of moeten speuren?
- Wanneer kijken de kinderen hun ogen nog meer uit? (Film, museum, speelgoedwinkel?);
- Voer de interactieve verwerking verder uit zoals aangegeven op de leerkrachtkaart.
- Tijdens het consolideren en controleren gaan de kinderen zelf de boeken bekijken. Ze gaan (in tweetallen) speuren in de zoekboeken, hun ogen uitkijken in de prentenboeken en kunnen over hun boek heen loeren om te kijken naar de andere kinderen die aan het speuren en hun ogen aan het uitkijken zijn.
- Geef tussendoor opmerkingen of stel vragen:
- Wat ben je goed aan het speuren!
- Kijk je je ogen uit?
- De kinderen die aan het speuren zijn mogen hun boek ruilen met iemand die zijn of haar ogen aan het uitkijken is;
- Loer allemaal even over je boek heen;
- Ben je nu aan het speuren of je ogen aan het uitkijken?
- Etc.
- De rest van de leerkrachtkaart kan naar eigen inzicht verder uitgevoerd worden.
Halloween
Lesidee Halloween – groep 1, cluster 5 (lente)
De maat, strak, passen/het past, wijd
- Voorbereiding: zoek (in de huishoek) naar verkleedkleren die passen binnen het thema Halloween. Als je die niet hebt kun je ook de ‘gewone’ verkleedkleren die aanwezig zijn of zelf meegebrachte truien gebruiken.
- Gebruik de leerkrachtkaart. Benoem dat het bijna Halloween is: ‘Halloween is een feest (vooral in Amerika) waarbij kinderen zich eng verkleden en mensen laten schrikken. Ze gaan verkleed langs de deuren als het buiten donker wordt en vragen om snoep.’ Voer het voorbewerken en semantiseren uit zoals aangegeven op de leerkrachtkaart.
- Voer de interactieve verwerking uit zoals aangegeven op de leerkrachtkaart. Je kunt nog vragen toevoegen:
- Wat is jullie schoenmaat?
- Welke maat staat er in je shirt?
- Wat doe je als kleding te wijd is?
- Wat doe je al kleding te strak is?
- Gebruik tijdens het consolideren en controleren de verkleedkleren die je hebt verzameld. De kinderen mogen deze kleren passen en kijken welke maat hierin staat. Ze kunnen de kleren passen om te kijken of ze te strak of te wijd zijn. Laat de kinderen ook hardop benoemen dat ze kleding aan het passen zijn en of iets te strak of te wijd is.
Aansluitend: Als je de voorbewerking en semantisering van Groep 1 Lente cluster 15 ook behandelt, kun je de woorden van dat cluster aanhaken: zich verkleden, het masker & de verkleedkleren.
- Als je meer tijd hebt kun je de kinderen een oogmasker laten knutselen om hun outfit enger te maken zodat deze helemaal in het thema Halloween past. Hierbij is het belangrijk dat het masker gaat passen. Hij moet niet te strak maar ook niet te wijd zijn.
- De rest van de leerkrachtkaart kan naar eigen inzicht verder uitgevoerd worden.
Lesidee Halloween – groep 2, cluster 24 (herfst)
Omheen, onderdoor, dwars door
- Voorbereiding: zorg dat je het boek Wij gaan op Berenjacht van Helen Oxenbury bij de hand hebt. Pas het verhaal zo aan dat het past binnen het thema Halloween. Zo kun je het verhaal bijvoorbeeld veranderen in: Wij gaan op spokenjacht/vampierenjacht/ vleermuizenjacht/monsterjacht. Verander in het verhaal het woord bovenover in omheen.
- Gebruik de leerkrachtkaart. Voer het voorbewerken en semantiseren uit zoals beschreven. De knuffel die je gebruikt kun je zo aanpassen binnen het thema Halloween door een knuffel van bijvoorbeeld een monster o.i.d. te gebruiken. Voer daarna ook de interactieve verwerking uit zoals beschreven.
- Tijdens het consolideren en controleren gaan de kinderen op spokenjacht/monsterjacht etc. Ieder kind krijgt een eigen hoepel. Jij leest het verhaal voor en de kinderen voeren de bewegingen uit met hun hoepel. Ondertussen zeggen zij de woorden ook hardop mee.
- “We kunnen er niet omheen” > Kinderen lopen om de hoepel heen.
- “We kunnen er niet onderdoor” > Kinderen gaan onder de hoepel door.
- “We moeten er wel dwars doorheen” > Kinderen gaan door de hoepel heen.
- De rest van de leerkrachtkaart kan naar eigen inzicht verder uitgevoerd worden.
Lesidee Halloween – groep 3, cluster 85 (groen)
De fantasie, onecht.
- Voorbereiding: zoek een aantal Halloween gerelateerde plaatjes en zet op het digibord steeds een ‘fantasie’ plaatje (onecht) tegenover een plaatje dat wél echt is. Hieronder een aantal voorbeelden:
- Vampier – kitten;
- Spook – bloem;
- Monster – pompoen.
- Voer het voorbewerken en semantiseren uit zoals aangegeven op de leerkrachtkaart. Voeg hieraan toe dat het bijna Halloween is en dat mensen zich dan eng verkleden. Vaak als iets dat onecht is, zoals bijvoorbeeld een vampier of spook.
- Laat tijdens de interactieve verwerking de plaatjes zien die je tijdens de voorbereiding op het digibord hebt gezet. Vraag hierbij steeds: ‘Welk van deze plaatjes is onecht?’ Voer de rest van de interactieve verwerking op de leerkrachtkaart ook uit.
- Tijdens de interactieve verwerking kun je ook met de kinderen bespreken hoe een monster, dat onecht en fantasie is, eruitziet: ‘Wat maakt een monster nou een monster?’ Als je al deze kenmerken met de kinderen hebt opgeschreven, kun je aan ChatGPT of VeedIO vragen om een monster voor jullie te maken met alle kenmerken die bedacht zijn.
- Tijdens het consolideren en controleren gaan de kinderen een onecht monster met hun fantasie tekenen. Waaraan kun je zien dat dit onecht is en gemaakt is met hun fantasie?
- De rest van de leerkrachtkaart kan naar eigen inzicht verder uitgevoerd worden.
Let op: De woordenschatoefeningen van Rezulto zijn goed te gebruiken ter inspiratie en als onderdeel van jouw woordenschatonderwijs. De oefening past in de viertakt, maar is niet voldoende als zelfstandige les!