Beste lezer,
Voor de decembermaand vind je hier weer nieuwe, snel uit te voeren lesideeën, met kant en klaar downloadbaar extra materiaal. De lesideeën zijn gekoppeld aan LOGO-clusters, voor de peuters tot en met groep 4/5, maar zijn ook in te zetten als je niet over LOGO beschikt!
Het gaat niet om losse woordenschatideeën, maar om woordleermomenten binnen actuele taalsituaties. De bedoeling is dat de vier ‘kapstokhaken’ van de viertakt betekenisvol aan de orde komen. Het gaat om Voorbewerken, Semantiseren, Consolideren en Controleren.
Nog even op een rijtje:
- Door het voorbewerken krijgen de leerlingen een context bij de nieuwe woorden. Op die manier kunnen nieuwe woorden gemakkelijker aangehaakt worden aan de al bestaande woorden en de bestaande kennis.
- Tijdens de semantisering wordt de betekenis van de woorden op een kindvriendelijke en duidelijke manier aangeboden. Hierbij kun je als leerkracht gebruikmaken van de drie ‘uitjes’: uitleggen, uitbeelden en uitbreiden. De semantisering hoeft niet langer dan 2 à 3 minuten te duren. Als het semantiseren overgeslagen wordt zullen leerlingen de woorden oppervlakkig leren of zelfs helemaal niet begrijpen.
- Tijdens de consolidering wordt er gezorgd voor herhaling van de woorden, zodat kinderen de betekenis verdiepen en de woordkennis verankerd wordt in het geheugen. Passieve woordkennis gaat altijd vooraf aan het actieve gebruik van woorden. Het actief gebruiken en produceren van de woorden zal uiteindelijk komen doordat kinderen de woorden vaker zien (op de woordmuur!), horen en deze woorden gebruiken en oefenen in betekenisvolle situaties.
- Als je tijdens het consolideren je ogen en oren openhoudt bij wat kinderen doen ben je al aan het controleren. Als je ziet dat kinderen nog veel naar de woordmuur kijken, weet je dat zij die woorden (nog) niet kennen.
Belangrijk is dat je de woorden die je aanbiedt, blijft herhalen. De kunst is om woorden terug te laten komen in de dagelijkse klassenroutines. Herhaald gebruik van de woorden zorgt ervoor dat ze goed onthouden en begrepen worden.
Maar het allerbelangrijkste is dat je samen met de kinderen plezier hebt! En dat je ervaart hoe leuk en eenvoudig het kan zijn om nieuwe woorden ter leren, vooral als je aansluit bij de feestelijke momenten van de decembermaand.
Veel succes, plezier en …. een fijne kerst toegewenst!
Linda Meijer
Extra decembermaand woorden
Deze maand besteden we natuurlijk aandacht aan het Kerstfeest, mijn favoriete onderwerp! Er zijn verschillende kerstgerelateerde LOGO-praatplaten en -clusters met specifieke doelwoorden die bij Kerst passen. Zoals…….
Peuters |
Groep 1 |
Groep 2 |
Groep 3 |
Groep 4 & 5 |
Praatplaat 2 (winter): Kerst/ kerstmis |
Praatplaat 2 (winter): Kerst |
Praatplaat 10: Het avondeten [denk aan het kerstdiner!] |
||
Cluster 2 (winter): De kaars |
Cluster 12 (winter): De versiering [denk aan de boom/ huis versieren!] |
Cluster 13 (grijs): De kaart [denk aan kerstkaarten!] |
Cluster 35: het recept [denk aan het kerstdiner!] |
Maar er zijn ook andere clusters die je heel goed kunt inpassen! De volgende woordclusters kun je bijvoorbeeld aanbieden wanneer je samen met de kinderen een kerstboom gaat versieren of kerstversiering gaat ophangen:
Peuters |
Groep 1 & 2 |
Groep 3 |
Groep 4 & 5 |
(Kerst)feest! |
|||
Cluster 10 (winter): Voelen, hard, zacht. |
Cluster 30 (winter): hoog, laag, aanraken, erbij kunnen, omhoog, omlaag. |
Cluster 16 (grijs): bukken, knielen, strekken, uitstrekken, de buiging. |
Cluster 99: overwegen, bepalen, aanwijzingen geven, (instructies geven). |
Woorden: voelen, hard, zacht
1. Voorbereiding
- Een kerstmuts en een harde plastic kerstbal;
- Een grote plastic bak of lege doos gevuld met harde of zachte vulling (bijv. rijst, ongekookte pasta, blokjes, watjes, wol, pompons).
- Verschillende (kerst) voorwerpen (hard en zacht):
- Harde (plastic) kerstballen;
- Stoffen sterren;
- Sterren van karton;
- Mini cadeaudoosjes;
- Wattenbolletjes;
- Kleine knuffels;
- Dennenappels.
- Een deken/theedoek
2. Voorbewerken en semantiseren
Kom binnen met de kerstmuts. Ga zitten en leg de kerstmuts op schoot, terwijl je hem aait. Dit is een kerstmuts. De kerstmuts. Mooi hè. En de kerstmuts voelt zo lekker zacht. Dit is zacht. Voel maar. Laat een van de kinderen voelen. Dit is zacht he? Laat nu alle kinderen voelen. Ik vind het heerlijk om aan de kerstmuts te voelen met mijn hand. Ik voel hoe zacht hij is met mijn hand, zie je? Ik voel, mmm, wat zacht. Lekker zacht… Wil je nog een keer voelen hoe zacht de kerstmuts is? Voel maar met je hand. Lekker zacht, he? Kom allemaal nog maar een keer voelen hoe zacht de kerstmuts is.
Leg de kerstmuts op tafel en pak de harde (plastic) kerstbal. Nu pak ik de kerstbal. De kerstmuts is zacht, maar deze kerstbal is hard. Tik tegen de kerstbal. Dit is hard. De kerstbal is hard. De tafel waar de kerstmuts en de kerstbal op liggen is ook hard. Klop op de tafel en herhaal het woord ‘hard’. O, wat hard. De stoel is ook hard. Doen jullie ook maar eens. Voel eens hoe hard je stoel is. Zo. Doe voor en klop op je stoel. Je voelt dat de stoel hard is. De kerstmuts is zacht en de stoel en de kerstbal zijn hard.
3. Interactieve verwerking
Leg de verschillende spullen die je hebt meegenomen neer op tafel en kijk hier samen met de kinderen naar.
- De kerstmuts is zacht, kunnen de kinderen van de kerstspullen aanwijzen wat er nog meer zacht is?
- De kerstbal is hard, kunnen de kinderen nog meer kerstspullen aanwijzen die hard zijn?
- Laat de kinderen ook voelen of het ook echt zacht en hard is.
- Kennen de kinderen nog meer dingen die hard of zacht zijn (speelgoed, kleding, huisdier)?
- De kinderen kunnen de kerstspullen neerleggen van hard naar zacht. Wat is het allerzachtst en wat is het allerhardst?
- Wat vind je het fijnst voelen? Hard of zacht?
4. Consolideren en controleren
Voelbakactiviteit:
- Vul de grote plastic bak of lege doos met zachte vulling, zoals rijst, watjes of pompons.
- Verstop de verschillende harde en zachte kerstvoorwerpen in deze bak. Je kunt de bak nog afdekken met een kleed of theedoek.
- De kinderen kunnen hierna in de bak voelen en op zoek gaan naar voorwerpen die hard en zacht voelen. Laat de kinderen met hun ogen dicht of met de doek over de bak voorwerpen grabbelen en raden of het hard of zacht is. Stimuleer de kinderen om te omschrijven hoe de textuur voelt. Bijvoorbeeld met ‘het prikt een beetje’ of ‘het voelt warm en pluizig’. Na het raden halen ze het voorwerp uit de bak om te kijken of zij het goed geraden hebben.
- De ‘gevonden’ voorwerpen kunnen zij ook nog op een zachte en harde stapel leggen.
- Je kunt kort de gelijkenissen en verschillen aankaarten. Vraag bijvoorbeeld: ‘Voelt de dennenappel harder of zachter dan de kerstbal?’ of ‘wat lijkt er zachter: de sneeuw of de kartonnen ster?’
Woorden: hoog, laag, aanraken, erbij kunnen, omhoog, omlaag
1. Voorbereiding
- Een trap of krukje, een piek, de kerstboom uit de klas of een afbeelding van een kerstboom op het digibord. Een afbeelding van de maan hoog in de lucht op het digibord;
- Print het interactieve verhaal.
2. Voorbewerken en semantiseren
Laat de afbeelding van de maan zien en zet deze heel hoog op het digibord, begin met omhoog te kijken en laat de kinderen dat ook doen. Kijk eens omhoog dan zie je de maan (aanwijzen). De maan is hoog, hij is ver van de grond, boven mijn hoofd. Ik kan de maan niet met mijn hand aanraken, want hij is heel hoog in de lucht, ik kan er niet aankomen met mijn hand. Hij is zo hoog, ver van de grond. Nee, ik kan er niet bij. Laat de piek die op de grond ligt zien. Kijk nu allemaal even omlaag op de grond. Nu zie je de piek, de piek ligt laag. De piek kan ik aanraken met mijn hand (voordoen). Ik kan er met mijn hand aankomen, ja ik kan bij de piek! Dat is makkelijk. Maar de maan is zo hoog dat ik er niet bij kan, ik kan niet aan de maan komen met mijn hand, ik kan de maan niet aanraken. Ga nu allemaal even staan. Doe je handen omhoog (voordoen en even wachten, terwijl je zegt: ‘nog verder omhoog’, ‘helemaal omhoog’). Jullie kunnen de maan ook niet aanraken. De maan is hoog, het is ver boven jullie hoofd, jullie kunnen er niet bij. Doe je armen maar weer omlaag naar je voeten (voordoen). Je voeten staan laag, ze zijn dicht bij de grond. Kijk, ik kan mijn voeten aanraken (doen). Kunnen jullie je voeten ook aanraken met je handen (even wachten). Ja, jullie kunnen erbij! Ga maar weer op je stoel zitten. Hé, dat is grappig, jullie gingen allemaal een beetje omlaag!
3. Interactieve verwerking
Laat de afbeelding van de kerstboom zien of pak de echte kerstboom uit de klas erbij (als deze heel klein is zet je hem op tafel of op een hoge plek). Leg de piek op tafel. Het topje van de kerstboom is ook heel hoog. Ik kan er niet bij. De piek ligt laag. Ik kan erbij. Maar de piek hoort boven op de kerstboom (laat zien dat je er niet bij kunt). Dat is heel erg hoog, ik kan er niet bij.
- Wat kunnen we doen zodat ik er wel bij kan?
Pak het krukje of de trap en laat zien. Hé, ik kan er nu wel bij. Ik kan bij het topje van de kerstboom. Ik ga omhoog op de trap en kan de top van de kerstboom aanraken.
- Hebben jullie thuis al een kerstboom? Waar kwam die vandaan (hij lag hoog op zolder/gekocht/etc.)
- Hebben jullie de kerstboom al neergezet? Wat hang je allemaal in de kerstboom? Hang je dat hoog of laag?
- Wat doe je als je er niet bij kan?
- De maan is hoog in de lucht, maar wat is er nog meer hoog in de lucht?
- Ben jij wel eens hoog in de lucht geweest?
4. Consolideren en controleren
Download het verhaal ‘Tobi en de Toverschoenen’ en print het uit. Gebruik ook het bijbehorende stripverhaal. Je gaat het verhaal 2 keer voorlezen. Bij de eerste keer lezen lees je het verhaal voor en stel je tussendoor de met blauw aangegeven vragen aan de kinderen om het verhaal interactief te maken en kinderen tot nadenken aan te zetten over de volgende gebeurtenissen (voorspellen). Tijdens de tweede keer voorlezen voer je samen met de kinderen bewegingen uit die bij de cijfers horen (de blauwe heb je al gedaan en sla je nu over). De opdrachten/bewegingen die je met de kinderen tijdens de consolidering doet vind je hieronder:
- “Kunnen jullie ook doen alsof je heel laag bent en onder de boom kijkt?”
- X
- Laat de kinderen heel laag zitten en doen alsof ze er bijna bij kunnen en het cadeautje bijna kunnen aanraken.
- X
- “Hoe zitten jullie schoenen? Zitten ze goed vast? Zijn jullie klaar om met Tobi mee naar de maan te gaan?”
- “Zullen we allemaal doen als Tobi?”
- “Is het gelukt?”
- “Welke toverspreuk hadden we net bedacht?”
- “We gaan het nog een keer proberen, doe maar mee!”
- “Kunnen jullie nog hoger?”
- “Doen jullie mee?” De kinderen mogen nu op hun plek omhoog springen van links naar rechts.
- “Maken jullie ook nog één grote hoge sprong voordat jullie op de maan landen?” Iedereen gaat nu weer zitten.
- X
- X
Tip!
Je kunt het stripverhaal door de kinderen laten uitknippen en samen in overleg op de juiste volgorde laten leggen.
Woorden: bukken, knielen, strekken, uitstrekken, de buiging
1. Voorbereiding
- Print het interactieve verhaal;
- Gebruik de foto van de kerstboom;
- Een ingepakte doos (cadeautje).
2. Voorbewerken en semantiseren
Laat de afbeelding van de kerstboom zien op het digibord. Van het weekend heb ik de kerstboom neergezet en versierd. Toen ik de kerstballen in de boom wilde hangen moest ik mijn armen strekken om ze op te hangen. Strekken is je armen lang maken. Als ik mijn armen strek, als ik ze heel lang maak, kan ik bij de hoogste ballen in de boom (strek je armen naar het digibord alsof je ballen in de boom hangt). Oh, het lukt niet. Ik strek mijn armen, ik maak ze lang, maar ik kan nét niet bij hoogste takken.
Nu ga ik me uitstrekken. Uitstrekken is je lijf lang maken, bijvoorbeeld om de piek in de boom te hangen die op het hoogste puntje van de boom zit. Je gaat dan iets ophangen boven je hoofd. Ik strek me uit, ik maak mijn lijf lang (doen), zien jullie dat? Ja, nu gaat het lukken, omdat ik me uitstrek, omdat ik mijn lijf lang maak.
Wijs naar de cadeautjes onder de boom en leg de ingepakte doos op de grond. Kijk, onder de kerstboom liggen allemaal cadeautjes. Als ik daarbij wil moet ik bukken. Bukken is naar voren buigen, bijvoorbeeld om het cadeautje van de grond te pakken. Kijk, ik buk om het cadeautje te pakken. Ik buk en pak het cadeautje. Hebbes! Leg het cadeautje weer op de grond. Als je iets van de grond wilt pakken, kun je ook knielen. Knielen is op je knieën gaan zitten. Kijk, ik kniel nu om het cadeautje te pakken (laat zien). Ik kniel en pak het cadeautje van de grond.
Je kunt ook blijven staan en de cadeautjes bekijken. Je kunt dan een buiging maken (laat zien). Als je een buiging maakt, buig je je lijf naar voren (laat zien dat je al buigend naar het cadeautje op de grond kijkt).
Zo, tijdens het versieren van de boom moest ik mijn armen strekken (laten zien), ik maakte mijn armen lang, want ik kon niet bij de hoogste takken en de piek. Ik kon er niet bij. Daarna maakte ik mijn lijf lang door me uit te strekken, kijk dit is uitstrekken (laat zien). Toen keek ik naar de cadeautjes onder de boom die op de grond liggen. Ik moest bukken, ik moest naar voren buigen om het te pakken (laat zien). Ik liet zien dat je iets van de grond kan pakken, bijvoorbeeld de cadeautjes onder de kerstboom, door te knielen. Ik knielde, ik ging op mijn knieën zitten om het cadeautje te pakken.
3. Interactieve verwerking
- Praat met de kinderen over het versieren van de kerstboom. Hebben zij de boom thuis al staan? Wat hangt er allemaal in de boom? Mochten zij helpen versieren? Wat deden zij als ze niet bij de hoogste takken kwamen? En de laagste takken versieren, hoe ging dat?
- Op welke manieren kun je bij de hoogste takken en de piek? Gebruik hiervoor de afbeelding. Kunnen de kinderen hierop een hulpmiddel vinden (trap). Wat kunnen zij nog meer doen als ze er nog steeds niet bij kunnen als ze hun armen uitstrekken?
- Wanneer moeten de kinderen nog meer hun armen uitstrekken?
- Wanneer moeten de kinderen wel eens bukken?
4. Consolideren en controleren
Download het verhaal ‘Tobi en de Toverschoenen’ en print het uit. Gebruik ook het bijhorende stripverhaal. Je gaat het verhaal 2 keer voorlezen. Bij de eerste keer lezen lees je het verhaal voor en stel je tussendoor de met blauw aangegeven vragen aan de kinderen om het verhaal interactief te maken: je prikkelt kinderen tot nadenken over het verdere verloop van het verhaal (voorspellen). Tijdens de tweede keer voorlezen voer je samen met de kinderen bewegingen uit die bij de cijfers horen (de blauwe heb je al gedaan en sla je nu over). De opdrachten/bewegingen die je met de kinderen tijdens de consolidering doet vind je hieronder:
*Laat de kinderen voorafgaand bij de tweede keer voorlezen hun schoenen uittrekken.
- Alle kinderen gaan ook bukken: “Zullen we allemaal bukken om te kijken? Wat ziet Tobi?”
- Laat de kinderen allemaal knielen en hun armen uitstrekken alsof ze het cadeautje proberen te pakken.
- Laat de kinderen meedoen.
- Laat de kinderen allemaal knielen om hun eigen toverschoenen aan te trekken.
- “Hoe zitten jullie schoenen? Zitten ze goed vast? Zijn jullie klaar om naar de maan te gaan?”
- “Zullen we allemaal doen als Tobi? Probeer je helemaal uit te strekken. Doe maar mee.”
- “Is het gelukt?”
- “Welke toverspreuk hadden we net bedacht?”
- “We gaan het nog een keer proberen, doe maar mee.”
- X
- X
- “Maken jullie nog een grote sprong waarbij jullie je uitstrekken en knielend landen?”
- “Kunnen jullie ook een buiging maken?”
- “Het was een droom. Hoe doen jullie als je wakker wordt? Even rekken en strekken? Doe maar mee.”
Tip!
Je kunt het stripverhaal door de kinderen laten uitknippen en de plaatjes dan samen in overleg op de juiste volgorde laten leggen.
Woorden: bukken, knielen, strekken, uitstrekken, de buiging
1. Voorbereiding
- Laat onderstaande afbeeldingen op het digibord zien:
Kerstboom 1 – klein |
|
Kerstboom 2 – groot |
|
Kerstboom – echt |
|
Kerstboom – nep |
2. Voorbewerken en semantiseren
Zet de twee afbeeldingen van de kerstbomen naast elkaar op het digibord en kijk hier bedenkelijk naar. O, o, ik weet het niet hoor. Wat is het soms moeilijk om juf/meester te zijn. Je moet zo vaak kiezen. Ik wil graag een kerstboom in de klas neerzetten, maar wat voor een? Ik moet hard nadenken. Ik ben aan het overwegen! Overwegen is nadenken of je iets wel of niet gaat doen; je bedenkt de voor- en nadelen. Ik overweeg veel, ik denk steeds na, wat zijn de voordelen, en wat zijn de nadelen? Dat is overwegen. Ik overweeg om een échte kerstboom neer te zetten of om een neppe neer te zetten. Een echte kerstboom ruikt heel lekker naar dennennaalden, maar geeft ook veel troep. Een neppe kerstboom hoef je geen water te geven, maar moet je wel helemaal in elkaar zetten. Mmm, ik ben nog aan het overwegen. En dat is niet alles. Ik moet ook overwegen of het een grote of een kleine kerstboom wordt. Als ik overweeg, als ik de voor- en nadelen bedenk, tsja…. Een kleine kerstboom heb je snel versierd en bij een grote boom ben je lang bezig met versieren. Maar een grote boom is wel heel mooi! Goed nadenken! Ik moet het goed overwegen, ik bedenk de voor- en nadelen. Tjonge, wordt het een kleine kerstboom (wijs aan) of wordt het een grote kerstboom (wijs aan). Ik denk nog steeds na, dat is wat je doet als je iets overweegt.
Maar nu ga ik het bepalen. Bepalen is besluiten wat je gaat doen nadat je hebt overwogen. Ik ga besluiten wat we gaan doen, een grote kerstboom of een kleine kerstboom en een echte of een neppe kerstboom. Dat ga ik nu bepalen. Luister: ik bepaal dat we een neppe grote kerstboom in de klas gaan neerzetten, ik heb het besloten. Ik ben juf/meester, en dit is wat ik bepaal, dit is wat ik besluit: we gaan een neppe grote kerstboom in de klas neerzetten.
Als we de kerstboom gaan versieren ga ik jullie aanwijzingen geven. Als iemand je aanwijzingen geeft, vertelt hij hoe je het moet doen. Voor het versieren van de boom ga ik jullie vertellen hoe je dat het beste kan doen. Ik geef aanwijzingen voor het versieren van de boom. Mijn aanwijzingen zijn: ‘Doe eerst de lampjes in de boom. Doe de grootste kerstballen onder in de boom en versier boven in de boom met kleinere versiering.’ Dit is een voorbeeld van aanwijzingen geven. (Later als de kinderen dit begrip al een beetje beheersen, kun je ‘instructie’ daaraan koppelen): Hetzelfde als een aanwijzing geven is instructies geven.
3. Interactieve verwerking
- Hebben jullie dat wel eens gedaan: nadenken of je iets wel of niet gaat doen? Hoe ging dat overwegen? Wat heb je uiteindelijk bepaald?
- Bij het maken van een overweging, wat vind je dan belangrijker, de voordelen of de nadelen? Waar let je op?
- Waarom is het handig om voor- en nadelen op te schrijven? Helpt dat je om een keuze te maken?
- Wanneer geef jij wel eens aanwijzingen aan anderen? Kun je een voorbeeld noemen?
- Hoe reageren anderen als je een aanwijzing geeft?
- Kun je nog meer momenten noemen waarbij je overwegingen moet maken?
4. Consolideren en controleren
Print het verhaal uit het downloadbare materiaal. Lees het verhaal voor aan de kinderen. Je kunt de met blauw aangegeven vragen en de nummers negeren. Dit hoort bij de consolideeractiviteit voor groep 1, 2 en 3. Na het luisteren naar het verhaal gaan de kinderen in tweetallen werken, dus print voor ieder tweetal het bijbehorende werkblad.
Bespreek na het voorlezen klassikaal het volgende:
Jullie gaan straks in tweetallen jullie eigen toverschoenen ontwerpen. Eerst moeten jullie samen goed overwegen wat het gaat worden. Wat voor soort schoenen gaan jullie kiezen en welke magische eigenschappen moeten de schoenen hebben? Wat zijn hier de voor- en nadelen van? Als jullie samen een overweging gemaakt hebben, dan pas gaan jullie bepalen hoe de toverschoenen eruit komen te zien. Tot slot schrijven jullie een instructie over hoe de schoenen gebruikt moeten worden: je zet duidelijk de aanwijzingen onder elkaar.
Bespreek afsluitend met de klas welke toverschoenen er ontworpen zijn. Welke overwegingen hebben de kinderen moeten maken? Wat voor instructie hebben zij geschreven? Laat de kinderen bepalen door bijvoorbeeld te stemmen wie de leukste/origineelste/meest verrassende toverschoenen hebben gemaakt.