Onderwijs brengt veel uitdagingen met zich mee. Hoe ga je bijvoorbeeld om met verschillende niveaus binnen een klas en hoe kun je effectief differentiëren? Wij vroegen het een van onze ervaren trainers Hanna Kuijs. Naast haar werk voor Rezulto, staat ze voor de klas. Met een specialisatie in NT2, nieuwkomers, en taalvaardigheid van kinderen, is ze de geschikte persoon om haar inzichten over differentiatie in de klas te weten te komen.
Iedereen moet kunnen meedoen
Bij differentiatie gaat het er volgens Hanna om dat alle leerlingen, ongeacht hun taalniveau, kunnen meedoen, meedenken en meepraten in de klas. Dit noemt Hanna “de pot met goud”, het uiteindelijke doel waar iedereen naar streeft. “Het is belangrijk om je bewust te zijn van de verschillende taalniveaus binnen een klas en de doelen die je nastreeft met kinderen,” legt ze uit. Dit gaat verder dan alleen het aanbieden van taal: het gaat erom dat de inhoudelijke doelen voor alle kinderen bereikbaar worden gemaakt; van het kunnen meebeleven van een prentenboek tot leren over plantengroei of de kracht van water.
Voor sommige leerlingen ligt de pot met goud binnen handbereik, zij hebben al voldoende Nederlandse taal ter beschikking om een tekst direct te begrijpen en erover mee te praten. Andere leerlingen hebben echter extra ondersteuning nodig, zoals een uitgebreide semantisering van kernwoorden of uitleg in de moedertaal. Differentiatie is daarbij essentieel, omdat het risico anders bestaat dat slechts een select aantal kinderen mee kan doen in onderwijsleergesprekken, terwijl de rest niet of onvoldoende mee kan doen, denken, praten en dus mee kan leren.
Kleine stapjes naar de pot met goud
Volgens Hanna draait effectieve differentiatie om het maken van “opstapjes” naar het grotere doel. Dit betekent dat de leerkracht ervoor zorgt dat alle kinderen dezelfde inhoud meekrijgen, maar daarbij wel rekening houdt met hun individuele taalbehoeften. Welke taal is er bijvoorbeeld nodig om een lesactiviteit over de kracht van water goed te begrijpen en hier met elkaar over te kunnen praten? Hiervoor moet de leerkracht goed door een woordenschatbril kijken en bedenken wat de opstapjes zijn die je kinderen biedt.
“Je hoeft niet van alle kinderen te verwachten dat ze de woorden actief gebruiken,” legt Hanna uit. “Het is al een succes als ze de woorden begrijpen. Door doelgericht aandacht te besteden aan woorden en daarin te differentiëren, kun je ervoor zorgen dat iedereen meedoet.”
Aandacht voor kernbegrippen en visualiseren van de lesinhoud is voor alle leerlingen waardevol. Dat doe je dus in principe met de hele groep. Tegelijkertijd houd je in gedachte welke kinderen meer en minder taalvaardig zijn. Dat kan consequenties hebben voor de doelen die je stelt voor het beheersingsniveau, bijvoorbeeld passieve of actieve beheersing. Bij taalvaardige leerlingen ligt de focus bijvoorbeeld op het actief gebruiken van woorden. Voor minder taalvaardige leerlingen ligt de focus op het passief beheersen en begrijpen van deze woorden.
Differentiëren zonder verveling
De ‘pot met goud’ is dus voor elke leerling hetzelfde: als leerkracht richt je je expliciete woordenschatonderwijs op dat alle kinderen kunnen meedoen. Tegelijk wil je taalvaardige kinderen blijven uitdagen door hen te laten nadenken, praten en schoolse taal te laten gebruiken, door te vragen om kritisch na te denken, en om het denken in schoolse woorden en formuleringen te vatten. De uitdaging zit dus in activiteiten die denken en praten stimuleren. Daar hoeven niet expliciet extra woorden aan gekoppeld te worden.
Belangrijk is dat je het niveau van je les niet verlaagt, dus de rijkheid van de teksten naar beneden bijstellen, want daar zou je alle kinderen tekort mee doen. Succesvol onderwijs betekent dat elk kind de grote lijn kan volgen, ook al begrijpt niet iedereen elk woord of kan er al in volzinnen over praten. Ieder kind kan op zijn eigen niveau uiting geven aan wat hij of zij denkt, of dit nu in volzinnen of in losse woorden is. Ook met een redelijk beperkte woordenschat kunnen kinderen heel slimme dingen zeggen, die je als leerkracht kunt parafraseren.
De uitdaging zit in het denken van alle kinderen te stimuleren en hen uit te dagen om dit in rijke taal te verwoorden. Rijk onderwijs, met visualisaties, filmpjes en experimenten, is voor elk kind waardevol. Voor taalvaardige kinderen maakt het het onderwijs sterker en leuker, voor minder taalvaardige kinderen is het cruciaal.
Effectief differentiëren
Voor Hanna is de kern van differentiëren, dat het doel voor iedereen hetzelfde is en dat iedereen kan meedoen, meedenken en meepraten. “Dus ik trek de kinderen die minder taalvaardig zijn niet los van de groep, om met hen alleen basiswoorden te oefenen, terwijl andere kinderen met iets anders bezig zijn”.
Je denkt bewust na over welke kinderen een woord vaker terug moeten zien, terughoren, inoefenen, en dus vaker moeten consolideren om die woorden ook echt te laten beklijven. En voor sommige kinderen is het zelfs relevant om basiswoorden aan te bieden die hun klasgenoten al kennen, maar zij nog niet.
Dit vraagt om bewuste keuzes van de leerkracht: wie heeft meer tijd nodig om woorden te consolideren? Welke leerlingen hebben baat bij extra uitleg of een opstapje in de moedertaal? Door deze vragen steeds te stellen, kan elke leerling op zijn eigen niveau naar dezelfde pot met goud worden geleid.
Praktijkvoorbeeld
Als je in de klas het LOGO-cluster ‘hetzelfde en anders’ aanbiedt, kun je kinderen in duo’s naar overeenkomsten en verschillen tussen hen laten zoeken. De meeste kinderen lukt dit vaak wel, maar er zijn er misschien ook een aantal bij wie dit niet lukt. Als bijvoorbeeld twee kinderen het in het Nederlands moeilijk vinden, maar wel in het Turks, mogen ze samen in het Turks overleggen om mee te kunnen doen. Wie weet kan een van beiden er daarna in het Nederlands iets over teruggeven.
Kinderen die geen taalmaatje hebben of een tweepraat lastig vinden, komen even bij de leerkracht. Zij begeleidt hen bij het zoeken naar overeenkomsten en verschillen. De leerlingen wijzen aan, de leerkracht benoemt. Dit duurt maar een paar minuten, terwijl de andere leerlingen in duo’s praten. Zo kan de leerkracht doelwoorden vaak benoemen en kan gezamenlijk naar overeenkomsten en verschillen gezocht worden. Op deze manier creëer je een klein differentiatiemomentje, waarin iedereen spreekruimte heeft gehad.
Vervolgens herhaal je de woorden de hele week. Sommige kinderen pakken het snel op, anderen krijgen nog een extra momentje om de woorden te herhalen. In het gehele onderwijs is het essentieel dat kinderen genoeg denktijd krijgen. Als je een vraag stelt in de klas, zorg dan dat het daarna even stil is. Ze moeten inhoudelijk nadenken over hun antwoord en de taal koppelen aan hun gedachten. Als je die tijd biedt, krijgt iedereen de kans om een antwoord te formuleren.
Groepsindelingen en spreekkansen
Bij het indelen van je klas in kleinere groepen is het van belang om beredeneerd af te wisselen. Je kunt de groepen heterogeen indelen, waarbij taalvaardige en minder taalvaardige kinderen samenwerken. Ze moeten dan samen praten, en samen een klassikaal antwoord kunnen geven. Hierdoor stimuleer je wederzijdse verantwoordelijkheid. Ze moeten elkaar helpen en ondersteunen om tot het juiste antwoord te komen. Dit kan in een groepje van 2, 3 of 4 kinderen. De ene keer krijgt de taalvaardige leerling de beurt, en de andere keer de minder taalvaardige.
En als een bepaald groepje extra consolidering nodig heeft, kun je hen tijdelijk homogeen (hetzelfde niveau bij elkaar) groeperen voor een additionele consolideeractiviteit.
Hoe minder taalvaardig een leerling is, hoe meer hij zijn klasgenoten en zijn leerkracht nodig heeft. Situaties waarin veel gesproken en geluisterd wordt, helpen daarbij. Een taalbril ophebben is erg belangrijk, zodat niet alleen de meest taalvaardige kinderen aan het woord komen, maar dat iedereen meedoet en dat iedereen een spreekkans krijgt. Hierin speelt denktijd opnieuw een grote rol, zodat de taalvaardige kinderen niet direct op de leerkracht reageren, terwijl de rest nog moet nadenken. Als leerkracht is het dus van belang om continu in je hoofd te blijven houden dat iedereen meedoet, meedenkt en meepraat, want de magie gebeurt in de interactie.
Zorgen dat iedereen meedoet, meedenkt en meepraat kan op meerdere manieren. Iedereen in de klas moet iets op hun eigen manier kunnen bijdragen, ongeacht hun achtergrond of ervaringen. Het stellen van verschillende vragen speelt hierin een belangrijke rol, bijvoorbeeld: ‘wie kan mij iets vertellen hoe dat eigenlijk in een andere taal werkt?’ of ‘hoe zit dat in dit land? Zo leert iedereen van elkaar op verschillende manieren.
De gouden tip
De gouden tip van Hanna is om continu te blijven bedenken wat je pot met goud is; waarover wil je dat al je leerlingen kunnen mee doen, meedenken en meepraten? Ga na welke stappen ervoor nodig zijn om daar te komen. Daarbij kun je leerlingen veel onderling en heterogeen met elkaar laten uitwisselen en elkaar laten meetrekken zodat het niet alleen heel hard werken is vanuit jou als leerkracht, maar dat kinderen elkaar in een natuurlijke setting helpen.
Tot slot is het belangrijk om te bedenken dat passieve beheersing van woorden al een succes is. Leerkrachten zijn geneigd om pas tevreden te zijn als kinderen de woorden actief kunnen teruggeven. En dat maakt het soms frustrerend voor zowel de leerkracht als voor de leerling, want dat lukt niet altijd en zeker niet direct. Vraag in plaats daarvan of een leerling een antwoord kan aanwijzen of tekenen. Het blijkt vaak dat kinderen de woorden wel begrijpen en dat je dus al een enorme progressie hebt geboekt. Het actief gebruiken van die woorden is dan de kers op de taart. Het zou zonde zijn als je dat succes niet ziet en het daardoor niet viert.
Wil je meer lezen over het gebruik van coöperatieve werkvormen in de klas? Lees dan het artikel: Consolideren? Ga aan de slag met coöperatieve werkvormen!